op reis door het jeugdveld |
op reis door het jeugdveld |
"De gezinscoaches Maartje Sloots en Minke Veldkamp werken al bijna 10 jaar als gezinscoaches in gezinnen met veel en langdurige problemen. Hun werkwijze blijkt van grote waarde te zijn voor de gezinnen en daagt gemeenten en andere bij deze gezinnen betrokken organisaties uit om met een nieuwe blik naar hun dienstverlening te kijken." Zo begint de werkbeschrijving die ik in opdracht van de gemeenten Wormerland en Oostzaan van hun werk maakte. Die beschrijving was nodig vanwege uitbreiding van het team coaches én omdat een toenemend aantal gemeenten binnen en buiten de regio belangstelling tonen voor deze visie en werkwijze. Het stuk beschrijft hoe de coaches hun werk doen, waarom juist zo en wat er voor nodig is om effectief te kunnen zijn. Je vindt het hier:
0 Comments
Foto van Shirag Saini op Unsplash
We spreken er vaak over: dat kinderen uit gezinnen met veel problemen onder spanning staan, negatieve ervaringen opdoen en vaak weer dezelfde problemen krijgen als hun ouders.
Maar wat doen we met die wetenschap? Hoewel we de patronen kennen en de mechanismen zien, zorgen we er nog steeds niet voor dat we voor jonggeborenen in deze gezinnen, samen met hun ouders, van meet af aan alles uit de kast te trekken om hen te voorzien van sociaal kapitaal, een goede gezondheid en ruime ontwikkelingsstimulans. Terwijl we weten dat dat helpt en er zoveel mogelijkheden zijn om de ontwikkeling van kinderen met positieve ervaringen en ontmoetingen te 'boosteren' en het ouderschap van hun ouders te 'bufferen'. Het lijkt ook zo eenvoudig. Bedrieglijk eenvoudig. Bedrieglijk omdat het op twee punten echt een breuk ten opzichte van de huidige praktijk met zich mee brengt. Ten eerste vraagt het een lange termijninvestering in partnerschap met de ouders van deze jonge kinderen. En ten tweede vraagt het dat we het denken in termen van problemen, interventies en behandeling los laten ten gunste van ontmoeting en kracht. In plaats van terug te duwen wat we niet willen, gaan we al veel vroeger bieden wat we dit kind gunnen aan ontwikkeling en bescherming. We gaan gunnen in plaats van ingrijpen. Broodnodige luxe toevoegen, om de stress die het leven van deze gezinnen vaak domineert te doorbreken en aan ontspanning bij te dragen. Lees goed onderbouwde informatie over dit onderwerp in dit artikel van Marjon Donkers: https://gezondegeneratie.nl/veilig-opgroeien/
https://gezondegeneratie.nl/veilig-opgroeien/
Ik heb thuis een stel 'matroesjkas' staan. Van die Russische poppetjes die allemaal in elkaar passen. Ze zijn leuk om mee te spelen én ze staan (voor mij) symbool voor de eeuwige herhaling van patronen: wat zich in het klein voordoet - is vaak ook in het groot herkenbaar. Denk maar aan de opvallende gelijkenissen tussen microscopisch kleine beelden en beelden van het heelal. Maar ik zie dit gegeven ook terug in de basisbehoeften van mensen. Deci & Ryan (Rochester, 2002) stellen in hun zelfdeterminatietheorie dat alle mensen een aantal gelijke basisbehoeften hebben: de behoefte aan autonomie, verbondenheid en competentie en dat deze drie mensen weten te motiveren tot inzet en prestaties en dat ze bijdragen aan welzijn. Die theorie duikt terecht regelmatig op. Meestal gaat het dan over behoeften en motivatoren op individueel niveau: om de behoefte van kinderen om zich gekend te weten en van betekenis te zijn. Of om die van professionals - in welke sector dan ook - om bij hun team te horen, te ervaren dat ze bekwaam zijn in hun taak en zich vrij te kunnen bewegen in hun functie. Maar, tijdens ontelbare vergaderingen over de veranderingen in het jeugdstelsel heb ik ontdekt (nou, ja: heb ik de indruk gekregen) dat de theorie niet alleen opgaat voor individuen, maar dat deze ook op organisatie- en stelselniveau van invloed is. Ook een organisatie 'handelt' vanuit deze basisbehoeften. Vertegenwoordigers van de organisatie (zoals bestuurders of managers) vragen zich af: 'wat doet deze ontwikkeling met de autonomie van mijn organisatie? 'Hoor ik er bij, wordt mijn organisatie en wordt onze expertise gezien?' 'Kunnen we deze vraag aan, zijn we kundig, competent?' En ook zij reageren, net als een kind of een medewerker, gekrenkt of defensief wanneer door collega-organisaties of door opdrachtgevers over deze behoeften heen gekeken wordt. Ik zie een setje van drie Russische poppetjes voor me. - Het kleinste poppetje is het kind, of de cliënt. Worden cliënten gezien en ondersteund in deze drie basisbehoeften? - Het iets grotere poppetje is de medewerker. Komen de behoeften van medewerkers binnen hun organisatie voldoende aan bod? - En het derde poppetje is 'de organisatie'. Komt deze, als onderdeel van het (jeugd)stelsel, tot hun recht? Het loont - is mijn stelling - om op alle drie deze niveaus aan bevestiging van die basisbehoeften te werken en ervoor te zorgen dat ze ook elkaar verstevigen. Dat brengt eenheid. Focus. Motivatie. Een droomscenario? Misschien, maar wel één dat de moeite van het werk waard is en dat mij en met mij vele anderen motiveert en in beweging brengt. Wat doet een kip die de ruimte krijgt om lekker rond te scharrelen? Scharrelen, natuurlijk.
Maar ooit vertelde een biologische boer me dat dit niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt. Kippen die op gehokt hebben gezeten blijven angstvallig dicht bij dat hok - ook als zij daarna wél weer de ruimte krijgen. Het vrije veld lokt misschien wel (wie zal het zeggen ;) maar wordt niet meteen in gebruik genomen. De vergelijking met professionals die na jaren werk volgens vaste regels en protocollen opeens geacht worden 'hun ruimte te pakken' is op zijn minst vermakelijk. Ook deze professionals zijn lang niet altijd meteen blij met de geboden vrije ruimte. De noodzaak je in je werk weer op je eigen professionele oordeel te baseren brengt behalve vrijheid ook onzekerheid met zich mee. Met het creëren van voldoende vrije ruimte ben je er dus nog niet. Mensen vinden het niet fijn, heb ik gemerkt, als ze geen idee hebben hoe groot het veld is dat ze in stappen en als de grenzen in mist gehuld zijn. Het leidt tot professionele eenzaamheid en het belemmert hen om op onderzoek uit te gaan. Voordat je de vrijheid van het scharrelen kunt ervaren moet je wennen en verkennen: ‘mag ik dit?’, ‘wil ik dit?’, ‘kan ik dat ook?’, ‘durf ik?’ en ook: ‘wat moet ik?’ en 'wat mag ik van anderen verwachten?' Daarna komt dat dat idyllische 'blij in de wei' dan opeens een stuk dichterbij. In september nam ik afscheid van het CJG. Voor de gelegenheid schreef ik een open brief aan mijn collega's. Het is een brief over het dagelijks werk aan betekenisvolle jeugdhulp. We zijn in beweging, maar waar gaat het heen? De veelbesproken 'transitie' lijkt soms in een liefdeloos strijdtoneel te zijn ontaard. Dat doet verlangen naar eenvoud. Bijvoorbeeld zoals in de app van hersenwetenschapper Erik Scherder. Zijn boodschap is zo duidelijk als maar mogelijk is: "loop elke dag een ommetje, want dat is goed voor je hersenen en voor jou." Ik ging op zoek naar 'de ommetjes' van de jeugdhulp. Ik voeg de brief hier bij.
Improvisatie en structuur zijn geen tegenpolen - al is dat vaak de tendens in verzet tegen regels en bureaucratie. Als het goed is vullen ze elkaar echter aan in het leveren van maatwerk in de jeugdhulp. Het team, het mandaat van B en W en een manager die zich medeverantwoordelijk opstelt: het zijn allemaal voorbeelden van structuren die professionals helpen om al improviserend maatwerk te bieden. Samen met Lianne Visser schreef ik er een artikel over voor Sociale Vraagstukken. Je kunt het hier lezen: www.socialevraagstukken.nl/structuren-ondersteunen-improviserend-maatwerk-in-het-sociaal-domein/ Overleven vraagt afkijken; dat is al eeuwen zo. Kinderen volgen nauwgezet de gebaren en gedragingen van hun volwassen soortgenoten en imiteren wat ze zien. Zó houd je het vuur aan, zo maak je een vlecht en zó zeef je zorgvuldig steentjes uit de linzen. Zij knuffelen hun poppen of zetten ze in de hoek, ze richten een winkeltje in en oefenen voor brandweerman. Of superman, of beautyvlogger. Hun voorbereiding op een volwassen bestaan is dan al in volle gang. Lange tijd speelde dit schouwspel zich af binnen kleine familiegemeenschappen. Spel, les en arbeid lagen dicht bij elkaar. Maar ergens in de 8e eeuw vaardigde een koning, hij heette Karel de Grote, een wet uit. Alle jongens in zijn rijk moesten leren lezen, schrijven en vooral: bidden. Na een paar eeuwen had elke parochie een eigen schoolmeester. Er volgden wetten voor de meester zelf. Vanaf de 19e eeuw moest hij een diploma hebben om les te mogen geven. Niet langer was de familie dé plaats waar kinderen, al spelend en lerend, volwassen werden. Kerk, school en sinds de industriële revolutie ook de fabriek leverden hun deel. Nog meer wetten zorgden voor meer regels en nieuwe banen. Er kwamen leerplichtambtenaren (om ervoor te zorgen dat elk kind dagelijks naar school ging) en onderwijsinspecteurs (om te controleren of scholen hun leerlingen tot nuttige leden van de maatschappij kneedden). Jeugdrechters en kinderbeschermers (om kinderen te beschermen tegen hun ouders of tegen zichzelf). En sociaal werkers. Die brachten gezinnen rust, reinheid en regelmaat bij, soms zelfs in ‘woonscholen’. Dan kwam de sociaal werker wekelijks langs om te controleren of het huis schoon, vader nuchter en het kind naar school was. Tenslotte kwamen er ook jongerenwerkers, om verantwoord spel te stimuleren en kinderen ertoe te brengen zich alle bemoeienis te laten welgevallen. Zo groeide een bont geheel van mensen in functie. Spel, les en arbeid waren in tientallen deeltaken onderverdeeld. Totdat in 2020 het Corona-virus het gezelschap tot stilstand brengt. De scholen zijn leeg. Het buurthuis gesloten en zo ook de kantoren. Ouders werken thuis. Ze Zoomen. Ze bellen. Ze bestellen. Ze koken en ze wassen. Ze lezen voor, ze rekenen voor. De kinderen zien alles, imiteren alles. Zo leren ze thuis, net als eeuwen geleden, met hun ouders als voorbeeld en leermeester. Spel, les en werk zijn voor éven herenigd. De regels voor de anderhalve-metermaatschappij roepen veel vragen, onzekerheid en ergernis op. Iedereen spreekt erover, want de regels zijn niet zwart-wit, maar grijs. Je moet – of mág? – zelf uitvogelen hoe je ze toepast. De verontwaardiging daarover blijkt uit tal van commentaren en artikelen waarin de regels ‘vrijblijvend’ genoemd worden. Wat bedoelt men daar toch mee? Wie blijft er vrij, waarvan? En is dat erg? ‘Het is een uitnodiging om maar wat aan te rommelen’, stond in mei in Trouw. De toepassing van de regels leidt tot spanningen tussen rekkelijken en preciezen. Het woord ‘vrijblijvend’ klinkt in die commentaren niet positief. Eerder lauw, slap, vaag. Oneerlijk. Onwerkbaar. Filosoof en bestuurskundige Robert van Putten stelde in juni vast (ook in Trouw) dat mensen om méér regels en protocollen vragen, in de verwachting dat dit helpt om de boel onder controle te houden. Ze zouden ook om meer speelruimte kunnen vragen om een situatie te mogen inschatten op basis van eigen praktisch inzicht. Het valt hem, net als mij, op dat dit niet gebeurt. Mijn belangstelling voor het gebruik van het woord ‘vrijblijvend’ komt niet voort uit Ruttes regels maar uit mijn vakgebied: de jeugdhulppraktijk. Daar hoor ik het verrassend vaak. Bijvoorbeeld als mijn collega’s mopperen over vrijblijvendheid in de organisatie. Ze doelen dan op onduidelijke voorschriften die tot verschillen in interpretatie en uitvoering leiden. Ook zij ervaren dit als een uitnodiging om ‘maar wat aan te rommelen’. In mijn beleving is het precies omgekeerd: het ‘grijs’ in de regels brengt weliswaar vrijheid van handelen met zich mee, maar óók de plicht om je professionele verstand te gebruiken. Dat is moeilijk, maar niet vrijblijvend. Als alles zou zijn voorgeschreven zou je zelf niet meer hoeven nadenken – en dát zou pas vrijblijvend zijn. Soms houden hulpverleners ouders voor dat ‘hulp vrijwillig, maar niet vrijblijvend’ is. Het is een innerlijk tegenstrijdige stelling omdat de jeugdhulpverlener zo in zijn eentje de voorwaarden voor het contact en de hulp probeert te bepalen en op die manier de vrijwilligheid pootje haakt. Ook in vrijwilligersorganisaties hoor je de slogan ‘het is vrijwillig maar niet vrijblijvend’ regelmatig. Meestal bedoelen ze dan dat de vrijwilliger zich moet voegen in een werkgever-werknemer-verhouding. Maar afspraken over de inzet als vrijwilliger maak je logischerwijs samen. Ook hier schuurt het gebruik van het woord ‘vrijblijvend’ dus. Het kan ook anders. Dat liet het Rode Kruis zien toen zij in een succesvolle campagne jongeren opriep om EHBO-er te worden. Voor 52 uur per jaar. Wanneer en waar: dat is aan jou. Je kiest dus zelf om bij, ik noem maar wat, Bevrijdingspop of bij André Rieu actief te zijn. Het woord ‘vrijblijvend’ viel nergens. Wel boden ze de aspirant-EHBO-er duidelijkheid en vrijheid. De relatie Rode Kruis – vrijwilliger werkt naar twee kanten. Daar zit een sleutel, vermoed ik. Wanneer men iets ‘te vrijblijvend’ of juist ‘niet vrijblijvend’ acht, dan schort er iets in de dialoog over de voorwaarden waaronder je samenwerkt. Er hangt een oordeel over de ander in de lucht. Soms over de regelsteller. Soms over de beoogde regelvolger. Maar dat oordeel wordt niet concreet. Laten we daarom het woord ‘vrijblijvend’ alleen in de strikte, juridische betekenis gebruiken: ‘een aanbod dat onverwijld na aanvaarding nog herroepen kan worden’. Van beide kanten. Zit je in een ‘vrijblijvende relatie’? Dan heb je dat met zijn tweeën vastgesteld. En nodigt de hypotheekadviseur of de keukenboer je uit om ‘geheel vrijblijvend’ offerte aan te vragen? Weet dan dat die vrijheid, blijheid niet alleen jou als potentiële koper dient, maar ook de verkoper. Die mag zijn prijs op een later moment gewoon nog verhogen. In alle andere situaties is het woord onbruikbaar. Mij zal je het woord niet in de mond horen nemen. Ik blijf hulpverleners naar hun professionele afwegingen vragen, net als Rutte burgers aan blijft spreken op hun gezonde verstand. Niemand kan lui leunen op ‘wat is voorgeschreven’. We zullen van situatie tot situatie, van terras tot concertzaal en touringcar, moeten bedenken wat er kan, wat er nodig is en wat wenselijk is. Een ander doet dat niet vóór je; noch in de anderhalve meter-maatschappij, noch in de jeugdhulp. En zonder gesprek over de toepassing van regels is een klacht over ‘vrijblijvendheid’ nogal vrijblijvend. Dat gesprek zoek ik in de komende periode nog bewuster op. In 2020 vroeg de VNG om advies over de reikwijdte van de jeugdhulp. Heeft de wet meer begrenzing nodig? De kosten voor jeugdhulp blijven immers stijgen en verwijzers hebben weinig in handen om 'nee' te zeggen tegen een vraag om hulp. Een groep experts ging aan het werk en kwam met het rapport 'De kracht van wijd reiken'. Het is een pleidooi voor behoud van het open karakter van de wet. Ik schreef er een beschouwing over die ik hier bijvoeg.
|
Archief
April 2024
thema's
All
|